e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neusring naasring: nōsręŋk (Hoeselt), ring: rē̜ŋk (Hoeselt) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
neusvleugel neusvleugel: nôosvljùggël (Hoeselt) Neusvleugel: beweeglijke buitenwand van een neusgat (neusvleugel, neusvleuger) [N 106 (2001)] III-1-1
nevelslinnen mutsje met plooienrand en kinbanden slaapmuts: sluoͅpmuts (Hoeselt) mutsje, nevelslinnen ~ met een plooienrand en kinbanden {afb} [nevelskepke, - kap, ievelskepke] [N 25 (1964)] III-1-3
nierbekkenontsteking dresen: drø.sǝ (Hoeselt) Een aandoening van de pisbuis, vervolgens van de blaas en van een van de pisleiders en tenslotte van het nierbekken. De kwaal komt bijna uitsluitend bij het vrouwelijk dier voor. De dieren hebben minder eetlust, herkauwen weinig, vermageren, hebben een droge en stugge huid. Ze urineren telkens in kleine hoeveelheden. De oorzaak is een bepaalde smetstof. Zie ook het lemma ''chronische nier- en nierbekkenontsteking'' in wbd I.3, blz. 486. [N 3A, 94; N 52, 29; A 48A, 43] I-11
niersteen steen op de nier: steen oppe niere (Hoeselt) Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)] III-1-2
niet behouden herlopen: herlōpǝ (Hoeselt), herlopen (ww.): hęrlōpǝ (Hoeselt) Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b] I-11
niet drachtig muntig: mø.ntǝx (Hoeselt) [JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.] I-11
niet gedijen niet wassen: nie wâsse (Hoeselt) Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)] III-4-3
niet gunnen niet verkopen: ps. omgespeld volgens Frings.  nī vərkoͅx (Hoeselt), ophouden: ps. omgespeld volgens Frings.  oͅpxa͂gə (Hoeselt) ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)] III-3-1
niet passen niet mikken: nie mikke (Hoeselt, ... ) Niet passen, gezegd van kleding-stukken [pronsen, bolderen, flodderen, slodderen] [N 114 (2002)] || niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)] III-1-3