25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
eumtrek (Q077p Hoeselt)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34211 |
omweiden |
herjagen:
hęrjǭgǝ (Q077p Hoeselt),
hɛrjǭgǝ (Q077p Hoeselt)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25685 |
omzetten |
omzetten:
ømzętǝ (Q077p Hoeselt)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25087 |
onbelangrijk |
niets waard:
niks wjêt (Q077p Hoeselt),
van geen tel:
van géne tel (Q077p Hoeselt),
weinig:
wénich (Q077p Hoeselt)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)] || niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
onbeleefd:
onbelèf (Q077p Hoeselt),
ongeschoft:
ongesjoef (Q077p Hoeselt)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
ongeschoft:
ongesjoef (Q077p Hoeselt),
ruw:
raw (Q077p Hoeselt)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
astrant:
astraant (Q077p Hoeselt)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
klootmarchand (<fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
klūtmaršō (Q077p Hoeselt),
klootpie:
ps. omgespeld volgens Frings.
klūtpī (Q077p Hoeselt)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (Q077p Hoeselt),
kluor (Q077p Hoeselt),
klwor (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
ps. de ØÈ staat wat hoger geschreven.
klaōīr (Q077p Hoeselt)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)] || onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
begaden:
begōāje (Q077p Hoeselt)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|