e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
betonzand gravier: gravjē (Hoeselt), kiezel: kīzǝl (Hoeselt), poussière: pušē (Hoeselt) Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48] II-9
betrappen pakken: pakke (Hoeselt) een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)] III-3-1
betrekken (lucht) lommeren: t loemert  (⁄)t lumərt (Hoeselt), overtrekken: geivertrek  gøvərtrēͅk (Hoeselt), toetrekken: de loch trèk taw (Hoeselt) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)] III-4-4
betten van een wonde schoonmaken: sjoonmoake (Hoeselt) lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)] III-1-2
beugeltas tas: tas (Hoeselt) tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)] III-1-3
beuk beuk: buuk (Hoeselt), gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  buuk (Hoeselt), byək (Hoeselt) beuk || beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] III-4-3
beurs, overrijp snotrijp: snoͅtreͅi̯p (Hoeselt), te rijp: te rijp (Hoeselt) beurs [ZND 01 (1922)] III-2-3
bevallen een kind komen: dwô ès kènd kómë (Hoeselt), een kind krijgen: e ként krijge (Hoeselt), een kindje krijgen: e kinsje krijge (Hoeselt), kind krijgen: kènd krege (Hoeselt) Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 115 (2003)], [N 84 (1981)] III-2-2
bevel commandement (<fr.): kommandement (Hoeselt), commandement (fr.): kommandement (Hoeselt) een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
bevelen commanderen: kommedjèrre (Hoeselt), commanderen (<fr.): kommedjèrre (Hoeselt) iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1