e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
poppenspel marionetten: marjəneͅtə (Hoeselt) De voorstelling waarin de rollen niet gespeeld worden door mensen maar door marionetten [poesjenellespel]. [N 90 (1982)] III-3-2
populier (alg.) canadas: kannedas (Hoeselt), -  kannedas (Hoeselt), populier: poppëlier (Hoeselt) De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)] || populier || populier (Populus) [DC 69 (1994)] III-4-3
portemonnee, beurs beurs: Stèk oer sentë mer ènnë bos.  bos (Hoeselt) beurs III-3-1
portret, foto portret (<fr.): portret (Hoeselt), Kweskës willëm dêe hèt van zë lêvë vjol përtrèttë gëmok: Kweskes Willem die heeft in zijn leven veel gefotografeerd.  përtrèt (Hoeselt) Portret. [ZND 40 (1942)] III-3-2
pos pos: pos (Hoeselt) Hoe noemt u de pos: een zoetwatervis met een groenachtige bruine rug. De onderzijde is zilverwit. Hij is overdekt met bruine vlekjes, ook op de vinnen. Beide rugvinnen zijn door een vlies met elkaar verbonden. Hij kan ongeveer 20cm lang worden (post, pos, [N 83 (1981)] III-4-2
postbode facteur (fr.): faktø͂ͅr (Hoeselt), fektör (Hoeselt) de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND] III-3-1
postelein pierlepoep: poepje / pierlepoep (Hoeselt), poepje: poepje / pierlepoep (Hoeselt), porselein: perselaien (Hoeselt, ... ), postelein: poslein (Hoeselt), poͅsəlēͅn (Hoeselt) [DC 69 (1994)] [Goossens 1b (1960)]postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)] I-7
postkoets postkoets: poskoets (Hoeselt) een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)] III-3-1
postzegel timbre (fr.): timmer (Hoeselt) het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)] III-3-1
poten kruiwagelpoten: krau̯.wǭ.gǝlpōtǝ (Hoeselt), planten: plā.ntǝ (Hoeselt), poten: pōtǝn (Hoeselt) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5