22660 |
poppenspel |
marionetten:
marjəneͅtə (Q077p Hoeselt)
|
De voorstelling waarin de rollen niet gespeeld worden door mensen maar door marionetten [poesjenellespel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24490 |
populier (alg.) |
canadas:
kannedas (Q077p Hoeselt),
-
kannedas (Q077p Hoeselt),
populier:
poppëlier (Q077p Hoeselt)
|
De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)] || populier || populier (Populus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
21481 |
portemonnee, beurs |
beurs:
Stèk oer sentë mer ènnë bos.
bos (Q077p Hoeselt)
|
beurs
III-3-1
|
22807 |
portret, foto |
portret (<fr.):
portret (Q077p Hoeselt),
Kweskës willëm dêe hèt van zë lêvë vjol përtrèttë gëmok: Kweskes Willem die heeft in zijn leven veel gefotografeerd.
përtrèt (Q077p Hoeselt)
|
Portret. [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
24365 |
pos |
pos:
pos (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u de pos: een zoetwatervis met een groenachtige bruine rug. De onderzijde is zilverwit. Hij is overdekt met bruine vlekjes, ook op de vinnen. Beide rugvinnen zijn door een vlies met elkaar verbonden. Hij kan ongeveer 20cm lang worden (post, pos, [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21203 |
postbode |
facteur (fr.):
faktø͂ͅr (Q077p Hoeselt),
fektör (Q077p Hoeselt)
|
de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
pierlepoep:
poepje / pierlepoep (Q077p Hoeselt),
poepje:
poepje / pierlepoep (Q077p Hoeselt),
porselein:
perselaien (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
postelein:
poslein (Q077p Hoeselt),
poͅsəlēͅn (Q077p Hoeselt)
|
[DC 69 (1994)] [Goossens 1b (1960)]postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)]
I-7
|
21141 |
postkoets |
postkoets:
poskoets (Q077p Hoeselt)
|
een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21207 |
postzegel |
timbre (fr.):
timmer (Q077p Hoeselt)
|
het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33171 |
poten |
kruiwagelpoten:
krau̯.wǭ.gǝlpōtǝ (Q077p Hoeselt),
planten:
plā.ntǝ (Q077p Hoeselt),
poten:
pōtǝn (Q077p Hoeselt)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|