e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rouwsluier aan een hoed voile: vuol (Hoeselt) rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)] III-2-2
rozenhoedje rozenhoedje: rozənhudsje (Hoeselt) Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)] III-3-3
rozenkrans paternoster: poatərnostər (Hoeselt) De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)] III-3-3
rozenkransmaand rozenkransmaand: də rozəkransmònd (Hoeselt) De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)] III-3-3
rozijn krent: krént (Hoeselt) Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] III-2-3
rug rug: rø̜x (Hoeselt) Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
rug van het blad van de zeis rug: rø.x (Hoeselt), rø̜x (Hoeselt) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
rug van het lemmer botte kant: botte kaant (Hoeselt) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] III-2-1
rug, aangeaard stuk rug: rø̜x (Hoeselt) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
ruggengraat rugstrang: reuchstrank (Hoeselt) Ruggegraat (ruggestrank, rozenkrans). [N 109 (2001)] III-1-1