e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuchter beschaamd: besjeumt (Hoeselt), ook materiaal znd 21, 36  bescheump (Hoeselt), bleu: ook materiaal znd 21, 36  blø (Hoeselt) bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)] III-1-4
schudden met de riek schudden: šø̜dǝ (Hoeselt) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schudden van vruchten afschokkelen: oafsjoeggele (Hoeselt) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7
schuier kleerborstel: m  klērboͅsəl (Hoeselt) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schuifje van de biechtstoel schuifje: sjeufke (Hoeselt) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3
schuifopening afloop: ǭflōp (Hoeselt), uitloop: ǫwtlōp (Hoeselt) De opening in de kalkbak die met behulp van de schuif wordt afgesloten. [N 30, 32d] II-9
schuilgaan van de maan gaat voort: de mwon geet veert  də mwjoͅn gē vūrt (Hoeselt) baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schuimen schuimen: sjawme (Hoeselt) schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)] III-4-4
schuimspaan schuimlepel: šōͅu̯mløͅpəl (Hoeselt, ... ), m.  šōͅu̯mløͅpəl (Hoeselt) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1
schuld pof: ps. omgespeld volgens Frings.  puf (Hoeselt), schuld: ps. omgespeld volgens Frings.  šōt (Hoeselt) Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] III-3-1