18969 |
slinkse streken |
valse toer:
valse toer (Q077p Hoeselt)
|
oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18228 |
slip |
slip:
himəslip (Q077p Hoeselt),
slip (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18694 |
slip-over |
pullover zonder mouwen:
pylovər zoͅŋər māwə (Q077p Hoeselt)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
slipjas:
hāvə laŋə slipjas (Q077p Hoeselt),
slipjas (Q077p Hoeselt)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
koude voeten:
Spottende benaming.
kaa vuut (Q077p Hoeselt)
|
voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
sloeffe (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
slôeffë (Q077p Hoeselt)
|
sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] || Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20501 |
slok |
slok:
sloek (Q077p Hoeselt)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
sloekderm (Q077p Hoeselt)
|
Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
sladder:
sladder (Q077p Hoeselt)
|
een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33723 |
sloothak, slootzeis |
slootmes:
slø̄tmē̜.s (Q077p Hoeselt)
|
Hak of zeis waarmee men sloten en beken maait en schoonmaakt. [JG 1a, 1b; N 14, add.; N 18, add.]
I-8
|