17963 |
spartelen |
spartelen:
spattele (Q077p Hoeselt),
spattëlë (Q077p Hoeselt)
|
Spartelen: met de armen en benen heen en weer slaan (spartelen, spattelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18091 |
spatader |
spatader:
spatojer (Q077p Hoeselt)
|
Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
spedderen:
spèddĕre (Q077p Hoeselt)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30561 |
speciebord |
plekplank:
plɛkplaŋk (Q077p Hoeselt),
plekschotel:
plɛkšōtǝl (Q077p Hoeselt)
|
Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.]
II-9
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
spëklôsë (Q077p Hoeselt)
|
speculaas
III-2-3
|
17782 |
speeksel |
spij:
spij (Q077p Hoeselt)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spae.in (Q077p Hoeselt)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
eng koht (Q077p Hoeselt),
Ich hô geen goei kôot krégë (kaartspel): Ik had geen goede speelkaarten gekregen.
kôot (Q077p Hoeselt),
tuiskaart:
tuiskôot (Q077p Hoeselt)
|
[1]. Kaart. || kaart [GTRP (1980-1995)] || Speelkaart.
III-3-2
|
26505 |
speelman, klapspaan |
klepper:
klɛpǝr (Q077p Hoeselt),
speelman:
spēǝlman (Q077p Hoeselt)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
21480 |
speelplaats |
koer (<fr.):
koer (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
speelplek:
speelplak (Q077p Hoeselt)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] || Speelplaats.
III-3-1
|