e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanhitsen ophitsen: ophitsen (Hoeselt) Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)] III-2-1
aanhoudend regenen gieten: giete  gītə (Hoeselt) voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)] III-4-4
aanhoudend vragen zagen: zêge (Hoeselt, ... ) aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)] III-3-1
aanladen aanplekken: ǭǝnplɛkǝ (Hoeselt) Het toegeplakt raken van het scherpsel van de molenstenen als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaangeladen, toegemalenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Coe 147; Grof 173] II-3
aanmelken stropen: strøpǝ (Hoeselt), strø̄pǝ (Hoeselt) Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61] I-11
aanrijgen rijgen: rijge (Hoeselt) tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)] III-4-4
aanstaan aanstaan: oan steun (Hoeselt) behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] III-1-4
aanstieren leiden: lēǝn (Hoeselt) Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.] I-11
aanstoot aanstoot: ôonstoot (Hoeselt) Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)] III-3-3
aanstoot geven aanstoot geven: oanstoot gève (Hoeselt) mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)] III-1-4