21770 |
spreekwoord |
spreekwoord:
sprêkwōt (Q077p Hoeselt)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uitspraak zoals: "oost, west, thuis, best"? [spreekwoord] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
spreef (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
spreeuw || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprenkelen:
sprénkele (Q077p Hoeselt)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
met de kwaspel rondgaan:
met de kwaspel rontgoan (Q077p Hoeselt)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21534 |
spreuk |
spreuk:
spreuk (Q077p Hoeselt)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uiting zoals: "oordeel niet, opdat ge niet geoordeeld wordt"? [spreuk] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
spreinnen (Q077p Hoeselt),
springe (Q077p Hoeselt),
spréngen (Q077p Hoeselt)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34055 |
springstier |
springduur:
spre.ŋdȳǝr (Q077p Hoeselt)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprènkhôon (Q077p Hoeselt)
|
sprinkhaan
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sproetĕle (Q077p Hoeselt)
|
Sproet (sproetelen, sproonselen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
hōt roape (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|