19458 |
blaker |
kaarsenpan:
kaassepan (Q077p Hoeselt)
|
Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
rits (Q077p Hoeselt),
voorn:
voorn (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34405 |
blaten |
beuken:
bø̄kǝ (Q077p Hoeselt),
bleuken:
blø̄kǝ (Q077p Hoeselt)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
18137 |
blauw oog |
blauw oog:
blô oog (Q077p Hoeselt)
|
Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
24473 |
blauwe bosbes |
aalber:
oelbërë (Q077p Hoeselt),
olber:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
ulbər (Q077p Hoeselt)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] || bosbessen
III-4-3
|
29612 |
blauwe klei |
potaarde:
pǫtięt (Q077p Hoeselt)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
régër (Q077p Hoeselt),
Frings
rēgər (Q077p Hoeselt)
|
reiger || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
dikke, een:
dikke (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20011 |
blauweregen |
blauwe regen:
blówë rèngër (Q077p Hoeselt)
|
blauwe regen
III-2-1
|
17691 |
blazen |
blazen:
blwozze (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|