23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vôgevuur (Q077p Hoeselt)
|
Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lɛi̯ǝ.f (Q077p Hoeselt)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
19454 |
vak van een kast |
vak:
vak (Q077p Hoeselt)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21968 |
valdeur aan duiventil |
val:
val (Q077p Hoeselt)
|
[1]. Ingang van een duiventil.
III-3-2
|
22333 |
vals spel |
foetelspel:
foetëlspeel (Q077p Hoeselt)
|
oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetëlë (Q077p Hoeselt),
Jef foetelt (Q077p Hoeselt),
Bij hët tuisë jod nogal wat gëfoetëld: Tijdens het kaarten wordt er nogal wat vals gespeeld.
foetëlë (Q077p Hoeselt)
|
Jef speelt niet eerlijk. || Vals spelen, bedriegen in het spel. || vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foetëlèr (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
foetelkont:
Lowis, zjë zit n foetelkont Louise, je speelt vals.
foetëlkont (Q077p Hoeselt)
|
[Valsspeler]. || iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak] [N 112 (2006)] || Valsspeler.
III-3-2
|
23907 |
van de duivel bezeten |
van de duivel bezeten:
van dën dúvël bëzète (Q077p Hoeselt)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20474 |
van hoge afkomst |
van adel:
van aodel (Q077p Hoeselt),
van ódəl (Q077p Hoeselt),
van hoge afkomst:
van hóóg aufkumst (Q077p Hoeselt)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
19236 |
van katoen geven |
katoen geven:
katoen gève (Q077p Hoeselt)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|