21663 |
wbd: verkopen voor |
van de hand doen:
ps. omgespeld volgens Frings.
van də hānt dūn (Q077p Hoeselt),
vertuisen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vertūəsə (Q077p Hoeselt)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20542 |
wecken |
inmaken:
én moake (Q077p Hoeselt)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20435 |
weduwe |
weef:
weef (Q077p Hoeselt)
|
weduwe [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
wedeman (Q077p Hoeselt)
|
weduwnaar [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
25579 |
weegtoestel |
balans:
balans (Q077p Hoeselt),
bascule:
baskøl (Q077p Hoeselt)
|
Weegtoestel waarmee de gevulde zakken gewogen kunnen worden. Vroeger gebeurde dit met een balans, maar die werd al snel vervangen door de bascule omdat laatstgenoemde het voordeel had dat ze als tegengewicht slechts eentiende van de te wegen massa nodig had. Bij de balans daarentegen moesten de twee lasten gelijk zijn. [Coe 258; Coe 259; Coe 260; Grof 284; Grof 285]
II-3
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
sint-maartenzomer:
Sint Matte zomer = zachte nazomer
Sent màttə zōmər (Q077p Hoeselt)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19346 |
weerbarstig |
terwars:
terwjès (Q077p Hoeselt)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
struif:
strawf (Q077p Hoeselt)
|
Valse kruin; weerborstel. [N 109 (2001)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
het is kermis in de hel:
⁄t es kermĕs in de hel (Q077p Hoeselt)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wêrlich (Q077p Hoeselt),
zeebrand:
zeebraand (Q077p Hoeselt),
zeebraant
zēbrānt (Q077p Hoeselt)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] || weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|