e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
welbespraakt zijn goed zeggen: het goet konne zegge (Hoeselt) welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)] III-3-1
welig groeiend opschieten (omschr.): opsjiete (Hoeselt) In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3
welkom welkom: hij ees ter altijd willekom (Hoeselt) Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)] III-3-1
wendsluis grondsluis: grǫntslaws (Hoeselt), grote sluis: grutǝ slaws (Hoeselt) De sluis die bij onderslagmolens het water tegenhoudt om het te doen steigeren. Op deze wijze wordt de stuwkracht vergroot bij de enige geopende sluis, de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ. Het aantal wendsluizen varieerde al naar gelang de breedte van de beek van één tot vier.' [Vds 48; Jan 38; Coe 32; Grof 65] II-3
wentelploeg brabantse ploeg: brabantse ploeg (Hoeselt), franse ploeg: frā.nsǝ [ploeg] (Hoeselt) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
werk (zn.) werk: werk (Hoeselt, ... ) Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] III-3-1
werkdaagse hoed `s werkdaagse hoed: mijne sweresen hoed (Hoeselt) mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)] III-1-3
werkdag werkdag: mijne sweresen hoed (Hoeselt) mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)] III-3-1
werkdag, weekdag `s werkdaags: sweres (Hoeselt) werkdag [ZND 08 (1925)] III-3-1
werken werken: wirəkə (Hoeselt), wèrke (Hoeselt) arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || werken [RND] III-3-1