21790 |
welbespraakt zijn |
goed zeggen:
het goet konne zegge (Q077p Hoeselt)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
opschieten (omschr.):
opsjiete (Q077p Hoeselt)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21528 |
welkom |
welkom:
hij ees ter altijd willekom (Q077p Hoeselt)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
26365 |
wendsluis |
grondsluis:
grǫntslaws (Q077p Hoeselt),
grote sluis:
grutǝ slaws (Q077p Hoeselt)
|
De sluis die bij onderslagmolens het water tegenhoudt om het te doen steigeren. Op deze wijze wordt de stuwkracht vergroot bij de enige geopende sluis, de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ. Het aantal wendsluizen varieerde al naar gelang de breedte van de beek van één tot vier.' [Vds 48; Jan 38; Coe 32; Grof 65]
II-3
|
32633 |
wentelploeg |
brabantse ploeg:
brabantse ploeg (Q077p Hoeselt),
franse ploeg:
frā.nsǝ [ploeg] (Q077p Hoeselt)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt,
Q077p Hoeselt)
|
Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18280 |
werkdaagse hoed |
`s werkdaagse hoed:
mijne sweresen hoed (Q077p Hoeselt)
|
mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
21486 |
werkdag |
werkdag:
mijne sweresen hoed (Q077p Hoeselt)
|
mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
21604 |
werkdag, weekdag |
`s werkdaags:
sweres (Q077p Hoeselt)
|
werkdag [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
wirəkə (Q077p Hoeselt),
wèrke (Q077p Hoeselt)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || werken [RND]
III-3-1
|