17940 |
woest, onachtzaam lopen |
razen:
rwoze (Q077p Hoeselt),
vetten:
vette (Q077p Hoeselt)
|
Woest, onachtzaam lopen (hollen, taffelen, razen, erop los lopen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
sturren?:
sjteurre (Q077p Hoeselt)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
dobbel gebit:
dǫbǝl gǝbī.t (Q077p Hoeselt)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
muts:
muts (Q077p Hoeselt)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18132 |
wonde |
wonde:
dei won zal smette (Q077p Hoeselt),
dei won zal zwere (Q077p Hoeselt),
dei won zal zwèren (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
won (Q077p Hoeselt)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23918 |
wonderen doen |
wonderen verrichten:
wonnëre vërrichtë (Q077p Hoeselt)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
nesten:
nesse (Q077p Hoeselt),
wonen:
wūnə (Q077p Hoeselt)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || wonen [ZND 08 (1925)]
III-2-1, III-4-1
|
21267 |
woord |
woord:
e wod, ee wjeudsu, dat zin schoon wjeud (Q077p Hoeselt),
wuot (Q077p Hoeselt)
|
Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [RND]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
knopen:
(enk)
knup (Q077p Hoeselt)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
21014 |
wormstekig |
gesteken:
gestêke (Q077p Hoeselt),
gestoken:
gestêke (Q077p Hoeselt)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|