34181 |
zuiveren |
zuiveren:
zuiveren (Q077p Hoeselt)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
geperste hoofdkaas
prɛ.skoͅp (Q077p Hoeselt)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
rolmops (Q077p Hoeselt)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
ich heup het zoer én de kêl (Q077p Hoeselt)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
surelle:
serel (Q077p Hoeselt),
səreͅl (Q077p Hoeselt),
zuurmoes:
zoermoes (Q077p Hoeselt)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] || Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20336 |
zuster |
begijn:
bëgijn (Q077p Hoeselt),
ma soeur (fr.):
mëseur (Q077p Hoeselt),
zuster:
zuster (Q077p Hoeselt)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [ZND 04 (1924)]
III-2-2, III-3-3
|
24101 |
zusters penitenten |
grauwe nonnen:
grauw nonnë (Q077p Hoeselt)
|
De Zusters Penitenten [graw begiêne]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
ich heup het zoer én de kêl (Q077p Hoeselt)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dēsǝm (Q077p Hoeselt)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
hoofdmoes:
heudmoes (Q077p Hoeselt),
zuurmoes:
zoermoes (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt,
Q077p Hoeselt),
zū.rmūs (Q077p Hoeselt)
|
een "hoofd"kool (rode, witte of zuurkool) || ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)] || zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|