e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bundel zangen bussel: bø.sǝl (Hoeselt) Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.] I-4
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) hectare: hektaar (Hoeselt) de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)] III-4-4
buren (ww.?) gebuur zijn: geboer zien (Hoeselt) buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)] III-3-1
burgemeester burgemeester: beurgemeester (Hoeselt), b⁄rgemeester (Hoeselt) burgemeester [ZND 44 (1946)] || het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)] III-3-1
buskruit kruit: kraut (Hoeselt), poeder: poeier (Hoeselt, ... ), puïər (Hoeselt) buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)] III-3-1
bussel kort stro kortbussel: kǫdbøsǝl (Hoeselt), kǫdbø̜sǝl (Hoeselt), warbusseltje: wǫrbø̜sǝlkǝ (Hoeselt) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bøsǝl (Hoeselt), schoof: šof (Hoeselt), schoof stro: šō.f strō (Hoeselt) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
bustehouder soutien (fr.): sut`e (Hoeselt) bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
buur gebuur: geboer (Hoeselt) iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1
buurman geburen: geboere (Hoeselt), gebuur: geboer (Hoeselt, ... ), gəbūr (Hoeselt), teͅs van nonk, van Maa, van ohje geboer (Hoeselt) buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)] || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1