33727 |
draaihek |
barrier:
brīr (Q077p Hoeselt)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
kolk:
kolk (Q077p Hoeselt)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
dracht:
droach (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34160 |
drachtig |
vol:
vǫl (Q077p Hoeselt),
˲fǫl (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (Q077p Hoeselt)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
streng:
streͅŋ (Q077p Hoeselt),
vamen:
voͅi̯.əmə (Q077p Hoeselt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
droge (Q077p Hoeselt),
drôgen (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
dragen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
houden:
hâje (Q077p Hoeselt)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20236 |
drager van de doodskist |
drager:
drêûgër (Q077p Hoeselt)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23867 |
drager van het baldakijn |
drager van het baldakijn:
dreûgers van het baldekijn (Q077p Hoeselt)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|