e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinkkuil in de wei kolk: kǫlk (Hoeselt), poel: pūl (Hoeselt) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem dras: dras (Hoeselt), moer: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  moeier (Hoeselt), moersel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  moeiersel (Hoeselt), stub: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  stop (Hoeselt) droesem [ZND 23 (1937)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
drogen, droog worden (van gemaaid gras) kapotgaan: kapǫt˲gǫn (Hoeselt) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard zatzak: zoatzak (Hoeselt) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
droog blijven het blijft droog: het blif dreug (Hoeselt), t blijft over]: t weèr hult jeuver  twēͅr hylt jəvər (Hoeselt) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: dréúch (Hoeselt) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek keukenhanddoek: kjeukke haandoek (Hoeselt), schotelvod: sjèttël-vod (Hoeselt) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
droogstaan droogstaan: (de koe) sti̯ę drø̄x (Hoeselt), (de koe) stē. drø̄x (Hoeselt), drøxstøn (Hoeselt), drø̄xstø̄n (Hoeselt) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop klisse: klisse (Hoeselt), kriskoek: kriskôek (Hoeselt), krismannetje: krismenkë (Hoeselt) drop || drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] || zoete drop III-2-3
dropwater kliswater: kliswoater (Hoeselt), kriskoekwater: kriskôekwo’ttër (Hoeselt) dropsap || Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3