32921 |
rij, wiers |
rol:
rǫlǝ (L426z Holtum)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
rijboks:
riebôks (L426z Holtum)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33174 |
rijentrekker |
strepenmaker:
štrēpǝmākǝr (L426z Holtum),
vorentrekker:
vōrǝntrękǝr (L426z Holtum)
|
De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83]
I-5
|
21435 |
rijk zijn |
groot fortuin hebben:
groat fərtuun höbbe (L426z Holtum),
mens met fortuin (zn.):
minsj mit fərtuun (L426z Holtum),
rijk zijn:
riek zeen (L426z Holtum)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
rijksdaalder:
rieksdaaldər (L426z Holtum),
twee vijftig:
twae vieftig (L426z Holtum)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
rijn:
rīn (L426z Holtum)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
rouw:
rouw (L426z Holtum),
rouwvrost:
roevros (L426z Holtum)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
Syst. WBD
riestepap (L426z Holtum)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevla:
Syst. WBD
riestevla (L426z Holtum)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
belle (L426z Holtum, ...
L426z Holtum),
rinkelen:
rinkele (L426z Holtum)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|