25138 |
stuifsneeuw |
stofsneeuwvlokken:
stuifsneevlokken (L426z Holtum),
stuifsneeuwkristal:
stuifsneekristal (L426z Holtum)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
kuiltjegooien:
kuulke goaje (L426z Holtum),
putjescharren:
pøͅtjə sjarə (L426z Holtum)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
17642 |
stuitbeen |
staarteinde:
i.e. staarteinde? (RK).
sjtartènj (L426z Holtum)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
steuven (L426z Holtum)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
knab van vijf:
knap van vief (L426z Holtum)
|
stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34023 |
stuks -vee |
stuks (vee):
støks (L426z Holtum)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
søkǝrkrōt (L426z Holtum),
sǫkǝrkroat (L426z Holtum)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
23590 |
suisse |
suisse (fr.):
swies (L426z Holtum)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
toete (L426z Holtum)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20745 |
taart |
taart:
Syst. WBD
taart (L426z Holtum)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|