e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L426z plaats=Holtum

Overzicht

Gevonden: 1883
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knecht, algemeen knecht: knɛx (Holtum) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
kneden kneden: knēi̯ǝ (Holtum) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
knevels knevels: knē̜vǝl (Holtum) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knieband voor een stier of kalf knieband: (mv)  knibɛŋ (Holtum) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knielbankje kniebankje: kneebenkske (Holtum), knielbankje: kneelbenkske (Holtum) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kneele (Holtum), knele (Holtum) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen kniekussen: kneekusse (Holtum), kussen: kusse (Holtum) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knikkebenen doorknikken: doorknikke (Holtum) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikkeren huiven schieten: huuve sjeete (Holtum) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
knolraap, raap reuben: rø̄bǝ (Holtum  [(ook algemeen "knol")]  ) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5