24896 |
weer naar het jaargetijde |
herfstweer:
herfst weer (L426z Holtum),
kwakkelzomer:
kwakkelzomer (L426z Holtum),
triestig weer:
tristig weer (L426z Holtum),
zachte nazomer:
een zachte nae zomer (L426z Holtum),
zomerweer:
zomer weer (L426z Holtum)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
wéérbeustel (L426z Holtum)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
⁄t wèèrleech (L426z Holtum)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wèèrléég (L426z Holtum),
zeebrand:
zeebrand (L426z Holtum),
zèèbrendj (L426z Holtum),
zêêbrantj (L426z Holtum)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23708 |
weesgegroet |
weesgegroet:
weesgegroet (L426z Holtum),
weesgegroot (L426z Holtum),
weesgegroetje:
weesgegroetje (L426z Holtum)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23719 |
weesgegroetkralen |
kralen van het weesgegroet:
kralle van het weesgegroot (L426z Holtum)
|
De Weesgegroet-kralen (53 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33663 |
wei |
band:
bē̜nj (L426z Holtum),
wei:
węi̯ (L426z Holtum)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
węi̯ (L426z Holtum)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hōk (L426z Holtum),
kulterhoeken:
kø̜ltjǝrhø̄k (L426z Holtum)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
21486 |
werkdag |
werkeldag:
sjwerkəldaagsə kléjər (L426z Holtum)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-3-1
|