33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ɛxtǝrhām (L426z Holtum)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
34100 |
achterklauw |
loopklauw:
lōpklau̯w (L426z Holtum)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
17651 |
achterste |
kont:
kontj (L426z Holtum),
vot:
vot (L426z Holtum)
|
[N 10c (1961)]
III-1-1
|
34584 |
achterwand |
stop:
štǫp (L426z Holtum)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
akeliet (L426z Holtum),
akoliet (L426z Holtum)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
adamsappel (L426z Holtum),
keelknobbel:
kéélknobbel (L426z Holtum)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademhalen:
aom haole (L426z Holtum)
|
ademen [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (L426z Holtum)
|
ader [N 10a (1961)]
III-1-1
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingkələ (L426z Holtum)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
af˲gǝzōkǝ [zeug] (L426z Holtum)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|