32924 |
heukelingen spreiden |
spreiden:
[spreiden] (L426z Holtum)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
hèùp (L426z Holtum)
|
heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17776 |
hiel |
vers:
vaes (L426z Holtum)
|
voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18029 |
hik |
hik:
hik (L426z Holtum)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (L426z Holtum)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
34099 |
hoef van de koe |
hoef:
hōf (L426z Holtum)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
hōf˱īzǝr (L426z Holtum)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hooste (L426z Holtum)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
riek:
rēk (L426z Holtum)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
benjǝ (L426z Holtum)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|