32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭǝ.tkō.mǝ (Q165p Hopmaal)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21391 |
uitleggen |
(zoom) uitlaten:
(zoom) uitlaten (Q165p Hopmaal)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ǭǝ.tspanǝ (Q165p Hopmaal)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
ǭ.f˲zętǝ (Q165p Hopmaal)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
34061 |
vaars |
vaars:
vi̯ās (Q165p Hopmaal)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
28963 |
vademen |
in de naald(e) steken:
in de naald(e) steken (Q165p Hopmaal)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lē̜ǝ.f (Q165p Hopmaal)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
29067 |
vals splitje |
vals splitje:
vals splitje (Q165p Hopmaal)
|
Vals plooitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131b]
II-7
|
29036 |
valse glans |
blink:
bleŋk (Q165p Hopmaal)
|
Valse glans, door persen ontstaan. [N 59, 80b]
II-7
|
34489 |
van veren wisselen |
ruiven:
rou̯vǝ (Q165p Hopmaal)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|