32926 |
hopen spreiden |
uitereengooien:
utręi̯ngōi̯ǝ (L325p Horn)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
25136 |
horizon |
horizon:
horizôon (L325p Horn)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18233 |
horloge |
uur:
oer (L325p Horn)
|
horloge [SGV (1914)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
hompelpoot:
hompelpoit (L325p Horn)
|
hompelvoet [SGV (1914)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
rangelen:
rangele (L325p Horn)
|
hotsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
hójen (L325p Horn)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
liefhebben:
leefhubben (L325p Horn)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetweider:
vɛtwɛi̯ǝr (L325p Horn)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
22183 |
houtduif |
bosduif:
boesdoef (L325p Horn),
houtduif:
lange oe
houtdoef (L325p Horn)
|
houtduif || houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
schudgaffel:
šø̜t˲gafǝl (L325p Horn)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|