20588 |
koffiedik |
dras:
dras (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
koffiedik [DC 47 (1972)], [SGV (1914)]
III-2-3
|
19515 |
koffiepot |
koffiekan:
kóffiekan (L325p Horn),
koffiepot:
kóffiepot (L325p Horn)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21022 |
koken |
koken:
kǭkǝ (L325p Horn)
|
De hoofdwort en/of de nawort in de wortketel koken. Volgens de respondent uit L 325 duurde dit proces twee uur. [N 35, 42; monogr.]
II-2
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kaokə (L325p Horn),
kòkə (L325p Horn)
|
koken [DC 03 (1934)], [RND]
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
mièw (L325p Horn)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34109 |
kol |
kol:
kǫl (L325p Horn)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
33888 |
kolder |
kolder:
kolder (L325p Horn)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
17813 |
komen |
komen:
komme (L325p Horn),
kumə (L325p Horn)
|
komen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
kniene (L325p Horn)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|