18878 |
luid schreien |
grijnen:
griene (L325p Horn)
|
krijten [SGV (1914)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
loeje (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
loeje (L325p Horn)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23474 |
luiden voor een begrafenis |
doodsklokken luiden:
doeedsklokke loeje (L325p Horn)
|
Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
windel:
winjel (L325p Horn)
|
luier [SGV (1914)]
III-2-2
|
26325 |
luikapje |
kapje:
kɛpkǝ (L325p Horn)
|
Luifel of apart houten kapje dat bij de standerdmolen bevestigd is boven dat gedeelte van de luias dat naar buiten steekt. Zie ook afb. 66. [N O, 25s; Sche 21]
II-3
|
19029 |
luilak |
luioor:
luioōr das ste best (L325p Horn)
|
luilak [~, die je bent] [SGV (1914)]
III-1-4
|
26314 |
luireep, luiketting |
ketting:
ketting (L325p Horn)
|
Het touw of de ketting om de luias waarmee de zakken in de windmolen worden opgetrokken en neergelaten. In dit lemma wordt geen onderscheid gemaakt tussen de luireep binnen of buiten de molen. Zie ook afb. 65 en de toelichting bij het lemma ɛluikoord, luikettingɛ.' [N O, 25b; A 42A, 44]
II-3
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
løstere (L325p Horn)
|
luisteren [SGV (1914)]
III-1-1
|
26332 |
luitafel |
luiwerkschijf:
luiwerkschijf (L325p Horn)
|
De ter hoogte van het luiwerk aan de koning of op het spoorwiel gemonteerde schijf waardoor het luiwiel wordt aangedreven. Dit type luiwerk, het zgn. sleepluiwerk, treft men aan bij de Hollandse molen. [N O, 25k; A 42A, 105]
II-3
|