e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luid schreien grijnen: griene (Horn) krijten [SGV (1914)] III-1-4
luiden luiden: loeje (Horn, ... ) luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis luiden: loeje (Horn) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor een begrafenis doodsklokken luiden: doeedsklokke loeje (Horn) Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luier windel: winjel (Horn) luier [SGV (1914)] III-2-2
luikapje kapje: kɛpkǝ (Horn) Luifel of apart houten kapje dat bij de standerdmolen bevestigd is boven dat gedeelte van de luias dat naar buiten steekt. Zie ook afb. 66. [N O, 25s; Sche 21] II-3
luilak luioor: luioōr das ste best (Horn) luilak [~, die je bent] [SGV (1914)] III-1-4
luireep, luiketting ketting: ketting (Horn) Het touw of de ketting om de luias waarmee de zakken in de windmolen worden opgetrokken en neergelaten. In dit lemma wordt geen onderscheid gemaakt tussen de luireep binnen of buiten de molen. Zie ook afb. 65 en de toelichting bij het lemma ɛluikoord, luikettingɛ.' [N O, 25b; A 42A, 44] II-3
luisteren luisteren: løstere (Horn) luisteren [SGV (1914)] III-1-1
luitafel luiwerkschijf: luiwerkschijf (Horn) De ter hoogte van het luiwerk aan de koning of op het spoorwiel gemonteerde schijf waardoor het luiwiel wordt aangedreven. Dit type luiwerk, het zgn. sleepluiwerk, treft men aan bij de Hollandse molen. [N O, 25k; A 42A, 105] II-3