21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləgbu:r (L325p Horn)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
męlǝktɛnj (L325p Horn)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kǭvǝrtɛnj (L325p Horn)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
19514 |
melkkannetje |
melkkannetje:
1e e van avec andere e van les(ned)
melkkenke (L325p Horn)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
mɛlku (L325p Horn)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34096 |
melkkuil |
boterknop:
bǫtǝrknup (L325p Horn)
|
Opening waardoor melkaders uit het lichaam van de koe komen. [N 3A, 118b]
I-11
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
mɛlkšpēgǝl (L325p Horn)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
mèlktenj (L325p Horn)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
melkzij:
mɛlkzii̯ (L325p Horn),
zij:
zii̯ (L325p Horn)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|