e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metselaar metselaar: mɛ ̝tsǝlīǝr (Horn), mɛtsǝlē̜r (Horn) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metselen: mɛtsǝlǝ (Horn) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
metworst boerenmetworst: bōērə mètwórjst (Horn), droogworst: drûûgworst (Horn), metworst: metworst (Horn), snijworst: sjnīēworst (Horn) metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)] III-2-3
middag (s middags) middag: middəch (Horn) middag [RND] III-4-4
middagdutje ungeren (zn.): unjere (Horn) middagdutje [SGV (1914)] III-1-2
middagdutje doen ungeren (ww.): unjere (Horn) middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)] III-1-2
middagmaal middageten: middig-éétə (Horn), middəg ééətə (Horn) maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] III-2-3
middendeel van het paard ribbenkast: røbǝkast (Horn) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden naafbanden: nāf˱bɛnj (Horn) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
middenpad middenpad: middenpaad (Horn) De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3