e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mossel mossel: moschel (Horn) mossel [SGV (1914)] III-2-3
mosterd mosterd: mosterd (Horn) mosterd [SGV (1914)] III-2-3
mot mot: mot (Horn, ... ) mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)] III-4-2
motorfiets motorfiets: mo.tərfits (Horn), stoomfiets: štô.ûmfits (Horn) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen klein buitje: ən klein buijkə (Horn), motregen: moetraingel (Horn), muggenpis: möGGəpis (Horn) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen siebelen: ziebele (Horn), siermelen: zirmele (Horn), sprinkelen: sjprinkələ (Horn) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mout mout: mōt (Horn), mǭt (Horn) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouter mouter: mǭǝtǝr (Horn), moutmeester: mǭtmęjstǝr (Horn) De persoon die het brouwgraan tot mout verwerkt. In de grotere bedrijven ook de persoon die toezicht houdt over het moutpersoneel (Claessen, p. 3. 2). In L 210 en L 294 kent men geen aparte mouter, daar wordt het mouten door de brouwer zelf gedaan. [N 35, 24; monogr.] II-2
mouterij mouterij: mǫwtǝrij (Horn) Het gedeelte van de brouwerij of het bedrijf waar alle bewerkingen van het mouten plaatsvinden. [N 35, 23; monogr.] II-2
moutkiemen kienen: kēnǝ (Horn) De eerste scheuten aan de kiemende gerst. Zie de semantische toelichting bij het lemma ''kiemen''. [N 35, 26] II-2