25669 |
moutmand |
korven:
kø̜rf (L325p Horn)
|
De mand waarmee het mout in de mouterij wordt vervoerd. De mand is soms van wieltjes (L 318) en een lier (L 210, L 331) voorzien waardoor het transport wordt vergemakkelijkt. Een "witsen mand" (L 377) kan ongeveer 30 kg. mout bevatten. [N35, 25]
II-2
|
25707 |
moutmeel |
moutmeel:
mǭtmɛ̄l (L325p Horn),
mǭǝtmɛ̄l (L325p Horn)
|
Het gemalen mout. [N 35, 21; monogr.]
II-2
|
25706 |
moutmolen |
moutmolen:
mǫwtmø̄lǝ (L325p Horn),
pletmolen:
plɛtmø̄lǝ (L325p Horn)
|
De molen waarin het mout wordt fijngemaakt. De invuller uit L 325 merkt op dat het hier ging om een molen met walsen. Zie afb. 4. [N 35, 7; N 35, 15, monogr.]
II-2
|
25704 |
moutpoetsmachine |
poets:
puts (L325p Horn)
|
Het apparaat waarmee geëeste graan van kiemen en onzuiverheden wordt ontdaan. Volgens de zegsman uit L 210 werden de kiemen er vroeger met de voeten afgetrapt. De invuller uit L 331 merkt op dat er voor het ontkiemen vroeger een moutmolen werd gebruikt, terwijl men tegenwoordig met een ontkiemer werkt. Daarnaast gebruikt men een moutpoets om het mout schoon te maken. Zie de semantische toelichting bij het lemma ''poetsen''.' [N 35, 6; N 35, 14; monogr.]
II-2
|
25686 |
moutschop |
schoep:
šōp (L325p Horn),
schuit:
šūt (L325p Horn)
|
De holle, houten schop met een lange steel die wordt gehanteerd om het kiemende graan te keren. In L 210 wordt de schop ook op de eest gebruik. Zie afb. 2. [N 35, 22; N 35, 11; monogr.]
II-2
|
25681 |
moutvloer |
moutvloer:
mǭtvlūr (L325p Horn),
vloer:
vlūr (L325p Horn)
|
De vloer waarop het geweekte brouwgraan tot ontkieming komen. [N 35, 3; N 35, 23; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hāzǝšprøŋ (L325p Horn
[(afwijking in het kniegewricht)]
),
mouw:
moew (L325p Horn)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)]
I-9, III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
moeë sjolk (L325p Horn)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mök (L325p Horn)
|
steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20598 |
muik |
mouting:
motting (L325p Horn)
|
mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)]
III-2-3
|