e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nawort naloop: nø̄lø̜p (Horn), overschwänzel: ø̄vǝržwęnsǝl (Horn) De vloeistof die de tweede keer uit het beslag gewonnen wordt. [N 35, 47; N 35, 40] II-2
neet, luizenei neet: neet (Horn), eigen spellingsysteem neete (mv.)  neet (Horn) neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negenoog negenoog: negenoug (Horn) negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] III-1-2
nemen, pakken nemen: nummen (Horn), pakken: pakken (Horn) nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)] III-1-2
nerf van de weide groes: grōs (Horn) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nest nest: nèst (Horn), nèste (Horn) nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
nestei nestei: ɛstęi̯ (Horn) Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.] I-12
nestelen bocht dragen: de veugel zien aant —.= de vogels voeren strootjes aan om een nest te bouwen.  bócht drage (Horn) nestelen [N 14 (1962)] III-4-1
neus neus: naas (Horn) neus [SGV (1914)] III-1-1
neus (spotnamen) kuit: kuit (Horn), snuits: sjnoets (Horn) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1