25832 |
bierfilter |
bierfilter:
bērfeltǝr (L325p Horn)
|
Filter waardoor het bier geleid wordt. Op deze manier bereikt men dat het bier helder wordt. [N 35, 83; N 35, 82]
II-2
|
25833 |
bierkelder |
lagerkelder:
lāgǝrkęldǝr (L325p Horn),
voorraadkelder:
vø̄rrǭtkęldǝr (L325p Horn),
voorraadlager:
vø̄rrǭtlāgǝr (L325p Horn)
|
De ruimte waar het bier wordt opgeslagen wanneer het niet direkt aan klanten wordt geleverd. [N 35, 87; monogr.]
II-2
|
25831 |
bierklaarsel |
kalfsknook:
(mv.)
kalǝfsknø̜̄k (L325p Horn),
vislijm:
vɛslīm (L325p Horn)
|
Het middel dat aan het bier wordt toegevoegd om dit te klaren. Uit de opgave blijkt dat er nogal veel verschillende middelen door de diverse bierbrouwers worden gebruikt. Volgens P. Chambille de Beaumont (pag. 8) werd in Maastricht gebruik gemaakt van "saliansky". Dit was een klaringsmiddel dat bestond uit de vellen van een vis (saliansky) die uit Rusland werd geïmporteerd. Ook de respondent uit L 210 merkt op dat het "bereidsel" was gemaakt van een Russische vis. Het werd bereid met azijn. Men moest het "bereidsel" kloppen tot het "kort" was, waarna het bij het bier in de ton werd gedaan. De zegsman uit Q 99 vermeldt, evenals P. Chambille de Beaumont, dat de "vislijm" werd aangemaakt in een bierketel en geroerd met een "bezempje", een kort roeachtig voorwerp. De invuller uit Q 99 merkt op dat het klaarsel werd gemaakt van runderbeenderen, terwijl volgens de respondent uit P 180 de "gelatine" werd getrokken uit de poten van koeien. [N 35, 83; monogr.]
II-2
|
25769 |
bierpomp |
wortpomp:
wortpǫmp (L325p Horn),
wǫrtpomp (L325p Horn)
|
De pomp die men gebruikt om de gekookte wort naar de koelbakken te transporteren. [N 35, 35c; N 35, 34a; N 35, 34b; N 35, 34c; monogr.]
II-2
|
25805 |
bierstelling |
bierstelling:
bērstęlǝŋ (L325p Horn),
stelling:
štęleŋ (L325p Horn)
|
De stellage waarop het gist- of legervat is geplaatst. Zie afb. 13. [N 35, 74; monogr.]
II-2
|
25843 |
biervaten schoonmaken |
poetsen:
putsǝ (L325p Horn),
spoelen:
špø̄lǝ (L325p Horn),
wassen:
wasǝ (L325p Horn),
zwalken:
žwalkǝ (L325p Horn)
|
Het reinigen van biervaten. De woordtypen "solferen" en "ontsolferen" (Q 95) waren van toepassing op het ontsmetten van vaten met behulp van zwavel dat werd vermengd met water (Claessen, pag. 2. 51). [N 35, 89]
II-2
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bēs (L325p Horn)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33251 |
bietenkopper |
bietenkopper:
bitǝkø̜pǝr (L325p Horn),
schoffel:
šufǝl (L325p Horn)
|
Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47]
I-5
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
blader:
blāi̯ǝr (L325p Horn)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33254 |
bietenmolen |
krotenmolen:
krǫtǝmø̜̄lǝ (L325p Horn)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|