e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepwoord voor de geit sik, sik: sik, sik (Horn) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit sik, sik: sik, sik (Horn) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roerdomp roervogel: reurvogel (Horn) roerdomp [SGV (1914)] III-4-1
roeren roeren: röhre (Horn), rø̄rǝ (Horn) Het beslag na het beslaan roerend vermengen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''beslaan''. [N 35, 37; monogr.] || roeren [DC 47 (1972)] II-2, III-2-3
roerspaan riek: rēk (Horn), spaan: špān (Horn) Het handgereedschap waarmee men het water en moutmeel vermengt. Speciaal voor het mengen wordt een "roerspaan" gebruikt, een soort van grote schop die de vorm heeft van een rooster. (Zie afb. 7). Uit de woordtypen blijkt echter dat men om te roeren ook gereedschap gebruikt als een "houten riek" (Q 20), "riek" (L 210, L 325, Q 78, Q 95), "schop" (Q 20) of "gaffel" (L 250, Q 20). Voor het {mout}-gedeelte van de varianten zie men het lemma ''mout''. [N 35, 32a; monogr.] II-2
roerwerk roerwerk: rø̄rwęrk (Horn) Het toestel waarmee water en moutmeel worden gemengd. Dit toestel bevindt zich doorgaans in de beslagketel en bestaat uit een as, de ''roerstok'', die loodrecht gehouden wordt door de ''roerbalk'', waar hij recht doorheen loopt, en uit verticale assen, de ''roerijzers'' waaraan (roer)werkmessen of roervinnen zitten. Het hele roerwerk wordt door een roerwieltje om de wentelas in beweging gebracht (Claessen, pag. 2. 18). Het gedeelte dat voor het mengen van het beslag zorgt, noemt men in Q 95 "haspel", soms verbasterd tot "raspel" (Q 99). Zie ook het lemma ''roerwerkmessen''. [N 35, 32b; monogr.] II-2
roerwerkmessen snijmes: snimęts (Horn) Het onderste gedeelte van het "roerwerk" dat voor het mengen van het beslag zorgt. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''roerwerk''. [N 35, 32b] II-2
roest roest: roest (Horn), ros (Horn), ròs (Horn) roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roesten roesten: rosse (Horn) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roezemoezen soezen: zoezen (Horn) roezemoezen [SGV (1914)] III-3-1