e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schroden pletten: plętǝ (Horn), walsen: walsǝ (Horn) Het mout malen waardoor het in de korrel aanwezige extract kan oplossen. De invuller uit L 318 maakt hierbij onderscheid tussen "malen", waarbij hij bedoelt dat het mout grof wordt gemalen, en "pletten" in de betekenis van "mout" fijnbreken". [N 35, 15; monogr.] II-2
schroeien schroeien: šrøi̯ə (Horn) schroeien [SGV (1914)] III-2-1
schrokken schransen: schrànsə (Horn, ... ), sjransə (Horn), sjrànsə (Horn), schrokkelen: schrokkele (Horn), vreten: vréétə (Horn) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken [SGV (1914)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schuchter bleu: blöi (Horn) bloode [SGV (1914)] III-1-4
schuier borstel: borstəl (Horn), klederborstel: kleerborstel  kleierbórstel (Horn) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)] III-2-1
schuifgrendel schoude: sjaw (Horn) schuifgrendel [N 07 (1961)] III-2-1
schuifje van de biechtstoel tralies: tralies (Horn) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3
schuimdek het krollen: t krǫlǝ (Horn) De laag schuim die zich vormt op de gistende wort. [N 35, 71] II-2
schuimlepel schuimlepel: šȳmlɛ̄pǝl (Horn), šȳmslę̄pǝl (Horn) Een grote lepel met gaatjes waarmee de gist wordt afgeschuimd. Zie afb. 12. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat de schuimlepel ook werd gebruikt om gist aan te zetten. Zie daarom ook het lemma ''gistlepel''. Volgens de zegsman uit Q 95 was de schuimlepel gemaakt van rood koper. [N 35, 64; monogr.] II-2
schuimspaan schuimslepel: schuumslepel (Horn), sjuums-lèpel (Horn) schuimspaan [SGV (1914)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1