24375 |
slak |
slak:
schlek (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
slak [DC 17 (1949)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuis:
schlekkenhoes (L325p Horn)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
25817 |
slangen |
omtrekken:
ǫmtrękǝ (L325p Horn),
schlauchen:
šlǫwkǝ (L325p Horn)
|
Jong bier naar de legerruimte overbrengen. [N 35, 79; monogr.]
II-2
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pit (L325p Horn)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
33815 |
slecht paard |
schindmeer:
šenmē̜r (L325p Horn)
|
Er is weinig betekenisverschil met het vorige lemma. In vraag 62j werd het woord schend(meer) gesuggereerd. Dit is dan ook dominant, terwijl de overige antwoorden meestal ook in een ander lemma ondergebracht kunnen worden. [N 8, 62j]
I-9
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
hondsweer:
honsj-waer (L325p Horn),
ruw (weer):
rōē (L325p Horn),
rōēw (L325p Horn),
slecht (weer):
sjlegt (L325p Horn),
vies (weer):
vīējs (L325p Horn)
|
ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
neutelijk:
neutelik (L325p Horn)
|
gemelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
24243 |
slechtvalk |
stootkop:
sjtoatkop (L325p Horn)
|
valk: slechtvalk (40 grote uitgave van boomvalk [083]; alleen op trek en s winters; vangt grote vogels hoog in de lucht; zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22344 |
slee |
slee:
slei (L325p Horn)
|
slede [SGV (1914)]
III-3-2
|
24552 |
sleedoorn |
sleenstruik:
sjlainsjtroek (L325p Horn)
|
sleedoorn struik [DC 56 (1981)]
III-4-3
|