e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slak slak: schlek (Horn, ... ) slak [DC 17 (1949)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuis: schlekkenhoes (Horn) slakkenhuis [DC 17 (1949)] III-4-2
slangen omtrekken: ǫmtrękǝ (Horn), schlauchen: šlǫwkǝ (Horn) Jong bier naar de legerruimte overbrengen. [N 35, 79; monogr.] II-2
slecht gesneden hengst piet: pit (Horn) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht paard schindmeer: šenmē̜r (Horn) Er is weinig betekenisverschil met het vorige lemma. In vraag 62j werd het woord schend(meer) gesuggereerd. Dit is dan ook dominant, terwijl de overige antwoorden meestal ook in een ander lemma ondergebracht kunnen worden. [N 8, 62j] I-9
slecht weer, hondenweer hondsweer: honsj-waer (Horn), ruw (weer): rōē (Horn), rōēw (Horn), slecht (weer): sjlegt (Horn), vies (weer): vīējs (Horn) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
slechtgehumeurd (zijn) neutelijk: neutelik (Horn) gemelijk [SGV (1914)] III-1-4
slechtvalk stootkop: sjtoatkop (Horn) valk: slechtvalk (40 grote uitgave van boomvalk [083]; alleen op trek en s winters; vangt grote vogels hoog in de lucht; zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
slee slee: slei (Horn) slede [SGV (1914)] III-3-2
sleedoorn sleenstruik: sjlainsjtroek (Horn) sleedoorn struik [DC 56 (1981)] III-4-3