e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenzolder van de windmolen steenzolder: steenzolder (Horn) De verdieping van de windmolen waar zich de molenstenen bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de watermolenɛ.' [N O, 27a; A 42A, 1; monogr.] II-3
steiger steiger: štęjgǝr (Horn) De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e] II-9
steil, sterk hellend steil: schteil (Horn) steil [SGV (1914)] III-4-4
steken steken: schtèke (Horn) steken [SGV (1914)] III-1-2
stelknoppen knoppen: (enk)  knup (Horn) De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d] II-12
stellingmolen stellingmolen: stellingmolen (Horn), štęleŋmø̜̄ǝlǝ (Horn) Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j] II-3
stenen pot, keulse pot uilespot: #NAME?  uulespot (Horn) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
sterven doodgaan: doodgaon (Horn), sterven: sterve (Horn) sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] III-2-2
sterven van een plant kapot gaan: kapotgaon (Horn) sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3
stiekem geniepig: geniepig (Horn), heimelijk: heimelik (Horn, ... ), stiekem: sjtiekem (Horn) achterbaks [SGV (1914)] || geniepig [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] III-1-4