22057 |
bloedluis |
bloedluis:
eigen spellingsysteem
bloodloes (L325p Horn)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloed, longen, hart van het varken en meel
bloodwórst (L325p Horn)
|
bloedworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiker:
eigen spellingsysteem
bloodzuuker (L325p Horn),
echel:
hegel (L325p Horn),
eigen spellingsysteem
hèchel (L325p Horn)
|
bloedzuiger [SGV (1914)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (L325p Horn)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
bloom (L325p Horn)
|
bloem [SGV (1914)]
III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (L325p Horn),
bloom (L325p Horn)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloomkoal (L325p Horn),
bloomkoël (L325p Horn)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutse (L325p Horn)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
pokkel:
pukkel (L325p Horn, ...
L325p Horn,
L325p Horn)
|
bochel [SGV (1914)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
29573 |
bodem |
bodem:
bǭm (L325p Horn)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|