e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

Gevonden: 3465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomkruiper boomkruiper: alleen in kandidaatsscriptie  boumkroeper, boumkuuperke (Horn), boomkruipertje: boumkruperke (Horn) boomkruiper || boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)] III-4-1
boomleeuwerik boomleeuwerik: boumlîêwerik (Horn), heileeuwerik: hei-lièwerik (?) (Horn) boomleeuwerik || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)] III-4-1
boompieper dubbele pieper: döbbele pieper (Horn) boompieper III-4-1
boomvalk stootkop: sjtoatkop (Horn) valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)] III-4-1
boon, algemeen bonen: boi̯nǝ (Horn), bǭnǝ (Horn), boon: boi̯n (Horn) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boordenknoopje kraagknoopje: kraagknuipke (Horn) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boos kwaad: kwaod (Horn) 01; kwaad [SGV (1914)] III-1-4
boosaardig paard kreng: kreŋ (Horn) Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o] I-9
bord telder: tejjer (Horn), teljer (Horn) bord [Weijnen BN 06 (1939)] III-2-1
borg borg: ps. omgespeld volgens Frings.  bø͂ͅrg (Horn) borg [SGV (1914)] III-3-1