20511 |
filet, haas |
filet:
fīēlee (L325p Horn),
lende:
linj (L325p Horn),
linjə (L325p Horn)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zijdoekje:
zii̯dø̄kskǝ (L325p Horn)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
18010 |
flauwvallen |
verduizeld neervallen:
verduzeld (L325p Horn),
verduizeld worden:
verduzeld waere (L325p Horn)
|
het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
20525 |
flensje |
flensje:
flensjə (L325p Horn),
koekje:
keukskə (L325p Horn),
krentenkoekje:
krintekeukske (L325p Horn),
pannenkoek:
pànnəkook (L325p Horn)
|
flensje [SGV (1914)] || flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
pips:
peeps (L325p Horn)
|
geepsch (kwipsch) [SGV (1914)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikfloiije (L325p Horn)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L325p Horn, ...
L325p Horn),
klark:
klark (L325p Horn)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
galderen:
galdere (L325p Horn)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
fluustere (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
fluisteren [DC 16 (1948)] || lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L325p Horn)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|