23734 |
afraffelen |
afraffelen:
aafraovele (L325p Horn)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33744 |
afrasteringshout |
weihout:
węi̯hǫu̯t (L325p Horn)
|
In het algemeen het hout waarmee men de weide afrastert. Dat kunnen dennenhout, eikenhout, berkenhout, acacia en andere houtsoorten zijn. Vergelijk lemma 5.13 ɛpaal van de weideafrasteringɛ.' [N 14, 66; monogr.]
I-8
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaantje:
-
afrikaantjes (L325p Horn)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)]
III-2-1
|
33866 |
afscheiding als teken van hengstigheid |
veem (vademen):
(mv)
vɛ̄mǝ (L325p Horn)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
25803 |
afschuimen |
afnemen:
āfnømǝ (L325p Horn),
afschuimen:
āfšȳmǝ (L325p Horn),
de koppen afpakken:
dǝ køp āfpakǝ (L325p Horn)
|
De gist afscheppen met behulp van een schuimlepel. [N 35, 69; N 35, 71]
II-2
|
33086 |
afsteker |
afsteker:
āfštękǝr (L325p Horn)
|
Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.]
I-4
|
25740 |
aftrekken |
af laten lopen:
āf Iǭtǝ lǫwpǝ (L325p Horn),
aftrekken:
āftrękǝ (L325p Horn)
|
De vloeistof van de niet-oplosbare delen laten weglopen of wegpompen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''klaren''. [N 35, 39]
II-2
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
afroffen:
āfrūfǝ (L325p Horn)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
uitdraaien:
ut˱drɛi̯ǝ (L325p Horn)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
21383 |
aftroggelen |
troggelen:
troggele (L325p Horn)
|
troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|