18270 |
slipjas |
zwaluwstaart:
zwaluw
zwɛlvərstàt (Q165p Horpmaal)
|
het jacquet-jas (slipjas, billetikker) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (Q165p Horpmaal, ...
Q165p Horpmaal)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20121 |
spinnen |
zagen:
ziəgə (Q165p Horpmaal)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
18532 |
sportvest |
sportvest:
sportvest (Q165p Horpmaal)
|
een sportvest [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21352 |
spreken, praten |
klappen:
klappen (Q165p Horpmaal)
|
praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
20125 |
staart |
staat:
stat (Q165p Horpmaal, ...
Q165p Horpmaal),
staatje:
stätje (Q165p Horpmaal, ...
Q165p Horpmaal)
|
staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
19637 |
steenkool |
kolen:
koalen (Q165p Horpmaal, ...
Q165p Horpmaal)
|
steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
təmatə (Q165p Horpmaal)
|
tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19292 |
treiteren |
plagen:
iemand ploegen (Q165p Horpmaal)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
drentelen:
tringelen (Q165p Horpmaal),
tettelen:
die jong kan tettelen (Q165p Horpmaal)
|
Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|