e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onderhaam onderhaam: ōndǝrhām (Horst) Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.] I-10
onderhands onderhands: oonderhands (Horst) onderhandsch [SGV (1914)] III-3-1
onderhemd hemd: e schon hemd (Horst), hemd (Horst, ... ) hemd [SGV (1914)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)] III-1-3
onderjurk onderrok: oonderrok (Horst, ... ) onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)] III-1-3
onderkraag onderkraag: ōndǝrkrāx (Horst) Het onderste gedeelte van de kraag dat niet in het zicht komt. Het materiaal voor de onderkraag is doorgaans dunne maar dichtgeweven stof. Traditioneel wordt hiervoor kleermakersvilt gebruikt (Het Beste Naaiboek, pag. 389). [N 59, 121b] II-7
onderkussen, peluw pulf: pø&#x0304lf (Horst) peluw [SGV (1914)] III-2-1
onderlip onderlip: ŏŏnderlup (Horst), onderste lip: underste lup (Horst), ūūnderste lup (Horst) onderlip [DC 01 (1931)] III-1-1
onderploegen onderbouwen: õndǝr[bouwen] (Horst) In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14] I-1
onderrok onderschort: oonderschort (Horst, ... ) onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)] III-1-3
onderwijzer meester: mêster (Horst) onderwijzer; Hoe wordt hij tegenwoordig genoemd? [DC 48 (1973)] III-3-1