e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roer roer: rūr (Horst) Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204] II-6
roerdomp roerdomp: roerdomp (Horst) roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)] III-4-1
roeren roeren: reuren (Horst) roeren [DC 47 (1972)] III-2-3
roest roest: roest (Horst) roest [SGV (1914)] III-4-4
roesten roesten: roeste (Horst) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roezemoezen fluisteren: Van Dale: fluisteren, 1. zacht, nauwelijks hoorbaar spreken, nl. zo dat de stembanden niet trillen; - 2. bedektelijk zeggen, vertellen...  fluustere (Horst), roezemoezen: Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezemoeze (Horst) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || roezemoezen [SGV (1914)] III-3-1
rogge rog(ge): rǫk (Horst), rǫx (Horst) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood brood: bRōēt (Horst) roggebrood [DC 35 (1963)] III-2-3
rok als bovenkledingstuk bovenrok: böverok (Horst, ... ) rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)] III-1-3
rok van grove stof schort: schort (Horst, ... ) rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)] III-1-3