e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleepbeugels op een ijzeren eg sleepijzers: slē̜i̯pīzǝrs (Horst) De sledeijzers of sleepbeugels die soms op het raam van de enkele ijzeren eg zijn aangebracht, om ze (omgekeerd) over het veld of over de weg te kunnen vervoeren. Zie afb. 55. [N 11A, 161b; monogr.] I-2
sleepcultivator, veertandeg sleepcultivator: slęi̯p[cultivator] (Horst) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleepruim sleen: slīēn (Horst) De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)] III-4-3
slenteren slenteren: slentere (Horst, ... ), slēntere (Horst), B.v. heej slenterde wat op straot.  slenteren (Horst, ... ) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] || slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: slijpe (Horst), slęi̯.pǝ (Horst) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] I-2, III-1-2
sleutelbloem koekenbloemetje: -  kokebleumke (Horst), primula: -  primula (Horst) sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3
sleutelbos sleutelbos: sleutelboes (Horst) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1
sleuteltol zettol: zettôl (Horst) Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [DC 24 (1953)] III-3-2
slib, rivierbodem slijk: slīēk (Horst) slib [SGV (1914)] III-4-4
slichten sluiten: slūtǝ (Horst) De zwaluwtanden sluiten. In L 291 deed men vervolgens een draad om het werkstuk, zodat alles goed bleef zitten bij het solderen. Zie ook de toelichting bij het lemma "zwaluwstaart". [N 66, 35b] II-11