21274 |
geld |
geld:
gɛlt (L246p Horst),
xɛ.ld (L246p Horst)
|
geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
gele kwikstaart:
gele kwikstaart (L246p Horst),
kwikstaartje:
kwikstertje (L246p Horst)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
filǝ`pinǝ (L246p Horst),
følǝ`pinǝ (L246p Horst)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
lijken:
liēken (L246p Horst),
lijken op:
līēke op (L246p Horst),
tonen:
tùùnen (L246p Horst)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
geloeəf (L246p Horst)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
gluəve (L246p Horst)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
hommelen:
hómmele (L246p Horst),
rommelen:
rómmele (L246p Horst)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
lukken:
lŭkke (L246p Horst)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
boffer:
böffer (L246p Horst),
gelukzak:
gelökzak (L246p Horst)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekkelīk (L246p Horst),
gemekkeluk (L246p Horst),
gemekluk (L246p Horst),
op zijn gemak:
oop zie gemaak (L246p Horst)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|