e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

Gevonden: 3618
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geld geld: gɛlt (Horst), xɛ.ld (Horst) geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
gele kwikstaart gele kwikstaart: gele kwikstaart (Horst), kwikstaartje: kwikstertje (Horst) kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] III-4-1
gele lupine filipinen: filǝ`pinǝ (Horst), følǝ`pinǝ (Horst) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gelijken (op) lijken: liēken (Horst), lijken op: līēke op (Horst), tonen: tùùnen (Horst) aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)] III-4-4
geloof geloof: geloeəf (Horst) geloof [SGV (1914)] III-3-3
gelooven geloven: gluəve (Horst) gelooven [SGV (1914)] III-3-3
geluid van naderend onweer hommelen: hómmele (Horst), rommelen: rómmele (Horst) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] III-4-4
gelukken lukken: lŭkke (Horst) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben boffer: böffer (Horst), gelukzak: gelökzak (Horst) iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: gemekkelīk (Horst), gemekkeluk (Horst), gemekluk (Horst), op zijn gemak: oop zie gemaak (Horst) geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] III-1-4