33153 |
haksel |
haksel:
haksǝl (L246p Horst),
hɛksǝl (L246p Horst)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
hale (L246p Horst),
halen (L246p Horst)
|
halen [SGV (1914)] || Verzamelen van nectar, stuifmeel en water door de meestal oudere werkbijen. [N 63, 41; Ge 37, 79]
II-6, III-1-2
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halve broer:
halve broor (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halve zuster:
halve zuster (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
halm:
hālǝm (L246p Horst)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
hals (L246p Horst, ...
L246p Horst),
hāls (L246p Horst),
háls (L246p Horst),
häls (L246p Horst)
|
hals [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
26222 |
hals van de as |
hals:
hals (L246p Horst)
|
Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6]
II-3
|
28949 |
halsgat |
halsring:
hālsrēŋk (L246p Horst)
|
Uitsnijding voor de hals bij het colbert. [N 59, 97]
II-7
|
18255 |
halsketting |
ketting:
en gōlde kètting (L246p Horst)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
collier (fr.):
caljee (L246p Horst),
ketting:
ketting (L246p Horst)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|