25056 |
handvol |
handvol:
haffel (L246p Horst)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
handvol:
hafǝl (L246p Horst)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|
33147 |
handzeef |
zift:
zeft (L246p Horst)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
28857 |
handzijde |
handzij(de):
hãntzi-j (L246p Horst)
|
Getwijnde, stevige, maar stugge draad, gebruikt voor huishoudgoed. [N 59, 7c]
II-7
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (L246p Horst)
|
hangen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangslot (L246p Horst, ...
L246p Horst),
hangslót (L246p Horst)
|
hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21413 |
hard schreeuwen |
hard kwaken:
haard kwaaken (L246p Horst)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
21905 |
hard werken |
knuren:
knuure (L246p Horst),
pezen:
vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 220): pèze, de pezen er af halen. Boeëne pèze.
peeze (L246p Horst)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25027 |
hard, luid |
hard:
haard (L246p Horst),
hard (L246p Horst)
|
hard (schreeuwen) [DC 38 (1964)] || hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32728 |
harde voor, nog te ploegen akkerdeel |
het hard:
ǝt hárt (L246p Horst)
|
De harde voor is de naast de laatst geploegde voor gelegen strook vaste grond ter breedte van een voor, die bij de volgende ploeggang wordt losgesneden en omgekeerd. Benamingen voor deze "voor" zijn vaak ook toepasselijk op alle nog te ploegen voren: het nog te bewerken gedeelte van een akker die men bezig is te ploegen. De termen die de tweede helft van dit lemma vormen, benoemen het nog te ploegen akkerdeel in zijn geheel, maar zijn op een "harde voor" als onderdeel daarvan niet van toepassing. [JG 1a; N 11A, 129b + e + 137c]
I-1
|